2019.09.07 Geroepen

Eerste lezing
We kennen allemaal het woord ‘roepen’.
Dit woord kan op verschillende manieren ingevuld worden : we kunnen anderen roepen, hen vragen om hulp, we kunnen anderen roepen omdat ze ons niet gezien hebben, en we graag een praatje zouden maken; we kunnen ook zelf geroepen worden omdat we aan een ander zijn voorbijgegaan of omdat we gevraagd worden iemand te helpen.
Iedereen weet zich op een gegeven moment wel eens geroepen, maar dit kan op diverse manieren gebeuren en ook op verschillende manieren begrepen worden.
Tot wat word je geroepen ?
Door wie word je geroepen ? en als je geroepen wordt, wat doe je daarmee ?
Je kan de roep negeren of je kan er gestalte aan geven, op vele manieren. Of roeping nu een menselijk of een religieus gebeuren is, of een combinatie van beide, steeds is één element duidelijk aanwezig : in de roep ervaart men dat de ander aandringt. Hij of zij ‘zegt’ niet enkel, stelt niet louter voor, biedt niet vrijblijvend aan …
Hij roept. ‘Roepen’ draagt een appél in zich. Wie roept dringt aan … op antwoord.
Bijbellezing
1 Sam3,3b-10
De lamp van God was nog niet gedoofd en Samuël lag te slapen in het heiligdom van Jahwe, waar de ark van God stond. 4Toen riep Jahwe: `Samuël!’ Samuël antwoordde: `Hier ben ik.’ 5Hij liep haastig naar Eli en zei: `Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?’ Maar Eli antwoordde: `Ik heb niet geroepen; ga maar weer slapen.’ En hij ging en legde zich te slapen. 6Toen riep Jahwe opnieuw: `Samuël!’ Samuël stond op, ging naar Eli en zei: `Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?’ Eli antwoordde: `Ik heb niet geroepen, mijn jongen; ga maar weer slapen.’ 7Samuël kende Jahwe nog niet: een woord van Jahwe was hem nog nooit geopenbaard. 8En weer riep Jahwe Samuël; nu voor de derde maal. Samuël stond op, ging naar Eli en zei: `Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?’ Toen begreep Eli dat het Jahwe was die de jongen riep. 9En hij zei tot Samuël: `Ga slapen, en mocht Hij je roepen dan moet je zeggen: Spreek, Jahwe, uw dienaar luistert.’ Samuël ging dus weer op zijn gewone plaats slapen. 10Toen kwam Jahwe bij hem staan en riep, evenals de vorige malen: `Samuël, Samuël.’
Toelichting
Lieve mensen,
Het eerste boek Samuël begint met de roeping van Samuël. Het is een prachtig stukje verhaal. Maar als we het isoleren uit het grotere geheel, dreigt het rap romantisch of idyllisch te worden. Daarom is het goed de achtergrond te kennen waarbinnen we dit verhaal moeten lezen.
Er is een grote crisis in de godsdienst en in de maatschappij van Israël. Dat wordt duidelijk in de tempel waar de oude priester Eli dienst doet. Eli wordt getekend als een man die bijna blind is. Dat wil zeggen dat hij geen visie meer heeft, dat hij het niet meer ziet. Hij wordt ook getekend als een zwaarlijvige, die altijd op een stoel zit, een beeld voor het status quo. Hij is gesetteld, komt niet meer in beweging, er is geen dynamiek meer.
Hij draagt de naam Eli, dat betekent “mijn God”. Een zeer algemene godsnaam. In zijn manier van doen, in zijn visie, in zijn naam is er nog nauwelijks iets te bemerken van JHWH, de God van het brandende braambos. Het geloof van Eli is zeer vaag geworden. Het vuur is er uit. ‘In die dagen’, zo begint hoofdstuk 3, ‘was het woord van de Heer een zeldzaamheid en kwam een visioen niet vaak voor’. De tijden zijn niet veranderd. God en geloven zijn onbelangrijk geworden en het woord van God wordt niet gemist.
Eli heeft twee zonen, die dienst doen als priester in de tempel. Zij hebben alle twee Egyptische namen: Chofni en Pinechas. De ene heet kikvors, opgeblazen kikker, de andere is een bastaard, zo zegt zijn naam. En wat doen die twee zonen? Als mensen dierenoffers aanbrengen, dan pikken zij uit de pot met het offervlees telkens de vetste brokken en halen die naar zich toe. Tot zulke toestanden is dus dat hele religieuze systeem geëvolueerd! Zo was het in die tijd. De tijden zijn niet veranderd.
En in die situatie krijgen we dan het verhaal van de kleine Samuël.
Samuël wordt geboren uit Hanna, een onvruchtbare moeder. JHWH hield haar schoot gesloten. Een maagdelijke geboorte. Een voor de Bijbel typisch profetisch thema. De toekomst wordt niet geboren uit man en macht, de toekomst is geschenk. Dat blijkt ook uit de naam van de moeder van Samuël, Hannah, wat “genade” betekent. Alles wordt uit genade geboren.
Zodra hij van de borst was ontwend werd Samuël door zijn moeder afgestaan aan de tempel. Onder toezicht van Eli verblijft hij in de tempel in de nabijheid van de Ark des verbonds. Hij groeit er op volgens de vroomheid van de familie en volgens zijn naam, die betekent: ‘God hoort’. Ondanks dat het woord van de Heer een zeldzaamheid was, kiest Samuël om te luisteren in de lijn van de grote geloofsbelijdenis van Israël, dagelijks opgezegd, beginnend met de woorden: “Hoor Israël”. Het appèl voor elke dag. Dat is wat een profeet te doen heeft, luisteren, en midden de dood te kiezen voor het leven.
De roeping van Samuël is een illustratie van dat luisteren. Samuël zelf hoort eigenlijk zeer goed. Maar het is telkens de priester Eli die hem zegt: “er heeft niemand geroepen, ga maar weer slapen.” Het is Eli die dat appèl, die roeping in eerste instantie toedekt. Pas als Samuël de derde keer weer aan Eli’s bed staat om te zeggen “Ik ben geroepen bij mijn naam”, antwoordt Eli: “Als je nog eens hoort roepen, sta dan op en zeg dan ‘hier ben ik’ ”.
Dat is hèt antwoord van elke geroepene in de Bijbel: “Ik ben beschikbaar, ik wil meedoen in uw project”. De jonge Samuël geeft antwoord en staat meteen op.
Het is niet toevallig dat de Bijbelboeken Samuël beginnen met dit verhaal. In het begin wordt de profeet opgevoerd. Zodra de profeet er is, wordt er anders naar de geschiedenis gekeken. Er gaat een stem klinken, telkens weer, als protest tegen wat mensen en systemen van deze wereld willen maken. Er klinkt een goddelijke stem, dwz een stem met gezag, die appeleert op verandering, radicaal, tot in de wortel moet het anders met deze wereld.
De vraag is natuurlijk: wat kan roeping betekenen in deze geseculariseerde wereld? Kunnen wij daar nog iets mee? In elk geval: Roepingsverhalen bestaan. We kennen wellicht allemaal verhalen van mensen die door een geheimzinnige kracht weggetrokken worden uit hun gewone leven om op tocht gaan naar een onbekend land, een andere bestemming, om iets te volbrengen.
In roepingsverhalen valt het altijd op dat er openheid is enerzijds en tegelijk ambivalentie. Openheid in die zin dat een geroepene helder overtuigd blijkt te zijn dat hij/zij wat te doen heeft: ‘Ik moet gaan! Dit heb ik te doen! Ik kan niet anders!’
Tegelijk zit er een dubbelheid in, zelfs een tegenstrijdigheid. Ik denk hier in het bijzonder aan de jonge mensen die de klimaatbetogingen hebben opgezet. Ze gaan voor een duidelijke boodschap, een heldere keuze. Tegelijk wordt het niet door iedereen begrepen, laat staan gevolgd. Je bent voor of tegen. Bovendien weten zij zelf ook niet helemaal welke weg ze precies te gaan hebben. Maar ze aarzelen niet en zetten de ingeslagen weg verder.
De roeping van Samuël begint midden in de nacht, in de stilte. Eli en Samuël liggen te slapen. De donkere nacht, de slaap en de stilte als de mogelijke plaats waar de roep tot ons komt. Alle andere geluiden en prikkels zijn er even niet. Andere signalen kunnen ons niet bereiken. Het initiatief is niet aan de persoon zelf. De roeping komt van buiten tot ons. Heel vaak vanuit de zwarte stilte van de nacht: een ervaring van ongenoegen, van niet akkoord zijn met de huidige gang van zaken, een depressie, de ellende van een volk. Of uit een droom. Maar dromen zijn mogelijks bedrog. Roeping komt niet onfeilbaar van buitenaf, het is altijd ook iets van onszelf. En dat roept verwarring en onzekerheid op. Alles is altijd aanvechtbaar. Roeping is daarom altijd waagstuk, niet helemaal goed weten. Het vraagt dus dat we moeten vertrouwen en de weg gaan doorheen de dubbelzinnigheid.
In de stilte van de nacht luistert Samuël. Als een dienaar, zegt de tekst. Je hebt luisteren en luisteren. Je kan met een half oor luisteren, met je gedachten ook ergens anders. Maar je kan ook luisteren met alles wat je in je hebt. Dat je als het ware één en al oor bent. Dan dringt het
woord niet alleen binnen in jezelf, maar dringt het ook door tot anderen, tot heel Israël. Zo staat er in het eerste vers van hoofdstuk 4. “Het woord drong door tot heel Israël en het volk Israël trok ten strijde.” Dat betekent dat het volk het woord zal doen: het gaat zijn weg en doet wat moet gedaan. Een weg bewandel je nooit alleen. Je bevindt je er altijd al bij voorbaat op met anderen. Zonder hen is er helemaal geen weg. Want in de woestijn van de roeping waar je alleen maar ronddoolt met jezelf, ontbreken de anderen, de oriëntatiepunten, zij die juist die betekenis en richting geven aan je bestaan.
In het bijbelse geloofsverhaal is een roepingsverhaal een verschijningsverhaal, en omgekeerd. Het gaat om een ervaring waarbij men niet zozeer kijkt naar het verleden, als wel naar de toekomst. Het gaat niet om het vrome of het idyllische of het spectaculaire van het verhaal zelf, ook niet om de religieuze ervaring die men daarbij zou kunnen hebben, maar wel om het persoonlijke appèl dat het oproept. Iets in de zin van: een gebeurtenis uit het leven verschijnt mij, raakt me en wil me blijkbaar op weg zetten en ik stel me concreet de vraag: wat ga ik of wat gaan wij hiermee doen?
Als ik erdoor geraakt word, wil dat zeggen dat het met mij te maken heeft. Het maakt mij bewust dat het leven kwetsbaar is, maar ook dat er bevrijding kan uit oplichten, dat er licht en warmte kan zijn, spannende dingen, gelukkig leven, beter leven, een betere wereld voor meer mensen. Dan gaat er in mijzelf een doosje licht open en mag ik deel van een groter geheel worden. Dan gà ik, dan kan ik gaan, en dan word ik mens, tussen mensen om mij heen, die mij roepen en vragen, die mij op weg zetten.
Geroepen zijn of roeping is wikken en wegen. Het gaat bij roeping niet om wat ik wil, of om wat God wilt, maar om wat het volk nodig heeft. Zo zal duidelijk worden in de verdere hoofdstukken van het boek Samuël. In het leven van Samuël is roeping niet zonder meer een éénduidige oriëntatie. Er is altijd de mengeling van oriëntatie en desoriëntatie. Er is en blijft altijd verwarring, soms tegengestelde signalen, nooit vastomlijnde zekerheid. Roeping betekent daarom altijd alert blijven, blijven luisteren en waakzaam zijn op wat zich als betrouwbaar aandient. Wensen wij het elkaar van harte toe.
Bruno Swinnen